Seviloglou
Home Nieuws Agenda MaandOverzicht Praktisch Achtergrond
Links Biografie Geschiedenis Instrumenten

Inhoudsopgave

Vorige pagina
Antonis Remos

Volgende pagina
Notis Sfakianakis


Biografieën van de website over Griekse Muziek

Makis Seviloglou

Makis Sevíloglou ( Μάκης Σεβίλογλου ) werd op 31 oktober 1967 in Duitsland geboren. Zijn moedermelk werd begeleid door de muzikale klanken van de laïka , die toen erg populair was. Stelios Kazantzidis en Stratos Dionysiou waren dé grote favorieten van zijn ouders.

Foto van Makis Seviloglou
© CityPortal  2010
Makis Seviloglou

Toen hij negen was keerde hij met zijn ouders terug naar Griekenland, eerst naar Grevená en twee jaar later naar Kozani. Daar woont hij nog altijd, en hij voelt zich er helemaal thuis.

Kozani is een klein provinciestadje (40.000 inwoners) maar het heeft een bruisend cultureel leven. Het carnaval van Kozani is bekend in heel Griekenland. Er wordt dan urenlang gedanst rond de brandstapels (faní genoemd), Kozani ligt namelijk temidden van hoge bergen en het kan daar bitter koud zijn. De inwoners zeggen van zichzelf dat ze bekend zijn voor hun humor en hun satire, waar met carnaval inderdaad niemand veilig voor is. Aan de traditionele muziek van de streek is duidelijk te horen dat Kozani in Macedonië ligt, in West-Macedonië om precies te zijn. Typisch zijn de koperblaasensembles, een overblijfsel van de Turkse overheersing, maar je hoort er ook de doordringende klanken van de daouli en de zournas . De onbetwiste grootmeesters op dat gebied vind je immers al generaties lang in de streek van Alexándria, een dorpje bij Veria, zowat 60 km oostelijker. Bij de traditionele muziek horen ook de dansen, en daar is de streek zo rijkelijk van voorzien dat er nog niemand in geslaagd is om ze allemaal in kaart te brengen. Alsof dat alles nog niet voldoende was werden er na de bevolkingsuitwisseling van 1922 ook nog grote aantallen vluchtelingen uit Klein-Azië gevestigd, waaronder veel Pontiërs, en ook die brachten hun muziek mee. Zowat al de rest hadden ze trouwens moeten achterlaten.

Grevená is wat kleiner dan Kozani (10.000 inwoners) maar heeft ook een rijke traditie. Het gebied grenst in het westen aan Epirus en in het zuiden aan Thessalië, iets wat ook in de muziek en de dansen te merken is. Er wordt bijvoorbeeld veel tsamikos en sta tria gedanst. De klarinet en de viool hebben hier de bovenhand, en de streek stond lange tijd bekend als een soort broedplaats van uitstekende violisten.

Het is met de klanken van al die verschillende soorten volksmuziek op de achtergrond dat Makis Seviloglou aan zijn tienerjaren begon. Toch liep hij niet warm voor de dimotika , wel integendeel. Tijdens de dictatuur van de Kolonels (1967-1974) was die muziek zowat tot staatsmuziek gepromoveerd. De Kolonels prezen die aan als "zeer stichtelijk" terwijl ze de moderne Westerse muziek als "zeer verfoeilijk" bestempelden. Meer was er niet nodig om de jeugd een grondige hekel aan de dimotika te doen krijgen en ze enthousiast te maken voor rock, reggae, soul en al die andere gruwelijke dingen die elke rechtgeaarde sabelsleper de stuipen op het lijf joegen. Makis had de Kolonels zelf niet meegemaakt, hij was pas zeven toen het regime als een kaartenhuisje in elkaar zakte, maar (de oudere broers van) zijn vriendjes natuurlijk wel en ze namen hun belangstelling voor de moderne Westerse muziek van elkaar over. Die muziek kon nu gewoon openlijk verkocht worden en ze was overal te horen.

Ook de Griekse endechna en de laïka hadden na de val van de Kolonels ingrijpende wijzigingen ondergaan. Jonge componisten als Dionysis Savvopoulos , Nikos Xydakis en Nikos Papazoglou brachten nieuwe klanken in omloop.

De jonge Makis luisterde en absorbeerde. Toen hij twaalf was ontdekte hij, ergens in een kast bij een oom thuis, een bouzouki . Hij leende het instrument "om eens te proberen" en hield het tien jaar in zijn bezit, tot hij zelf een exemplaar kocht. Tegen die tijd had hij zichzelf bouzouki en gitaar leren spelen.

Op zijn veertiende kreeg hij een platendraaier. De eerste plaat die hij zich aanschafte was "Uprising" van Bob Marley (1980), de tweede was "Rizitika" van Nikos Xylouris (1971). Daarna kwamen er nog vele andere: Theodorakis , Tsitsanis, Zambetas , Pink Floyd, maar ook rembetika , zoals de muziek van Stavros Xarchakos voor de film "Rebetiko" (1983). Hij kocht ook alles van Akis Panou , zijn grote favoriet. En daarna ging hij archeologie studeren.

Het was ook als archeoloog dat hij in 1991, na zijn studies, aan de slag ging. In 1993 kreeg hij een baan in het nieuwe museum van Aianí (Αιανή) , een groot museum in een klein dorpje bij Kozani. Dat museum was in feite opgericht om de talrijke vondsten uit de buurt in onder te brengen, maar al spoedig begonnen er grote werken in de streek, zoals de aanleg van de Egnatía Odós (de moderne snelweg die langsheen de aloude Romeinse "Via Egnatia" heirbaan van Albanië naar Constantinopel liep), en toen kwam er nog meer materiaal te voorschijn. Makis had dus de handen meer dan vol. Hij werkte niet alleen in het museum zelf maar hij deed ook opgravingen te velde. Daar waren vaak noodopgravingen bij, als de bouwvakkers weer eens op iets gestoten waren, en dat moest dan snel gaan want je kan die werken geen eeuwigheid stilleggen. Hij ontdekte niet alleen potscherven, hij ontdekte ook dat zijn hart toch meer bij de muziek lag. Hij luisterde nog altijd de hele tijd naar muziek ("24 uur per dag", zegt hij), maar al die muziek, die sinds zijn prille jeugd in zijn hoofd opgeslagen zat, was blijkbaar beginnen gisten want vanaf ongeveer 1990 was hij zelf liedjes gaan schrijven. Hij bleef nog wel zijn werk als archeoloog doen, maar dat viel hem steeds zwaarder, zijn hart was er niet meer bij. Tenslotte vond hij het welletjes geweest. "Als iedereen het werk zou doen dat hij graag doet", zegt hij, "dan zou de wereld er veel beter aan toe zijn". Zo eenvoudig is dat. Hij wist blijkbaar ook dat je, om de wereld te verbeteren, bij jezelf moet beginnen want dat was precies wat hij deed. In 2000 besliste hij om zijn spade definitief aan de haak te hangen en zich op de muziek toe te leggen. Het zal allicht niet alleen aan zijn vertrek te wijten zijn dat het museum van Aiani uiteindelijk pas in 2009 helemaal klaar was. Dat het, zelfs met de huidige 4500 vierkante meter, nu al veel te klein is, daar ligt alvast Seviloglou niet meer van wakker.

Kort tevoren, ergens rond 1995, had hij de dimotika her-ontdekt. Eigenlijk was het de muziek die hem overviel, alsof ze weerwraak wilde nemen omdat hij haar naar de achtergrond had verdrongen ("uit jeugdig snobisme", zegt hij zelf). Hij besefte ineens wat hij eigenlijk altijd al had geweten: dat er overeenkomsten waren met de Amerikaanse blues, en gelijkenissen met de pentatonische toonschalen die hij kende van de Oosterse muziek.

Met al die bagage op zak, met een steeds groeiend aantal eigen liedjes in zijn hoofd, en met de deur van het museum definitief achter zich dicht, begon hij her en der op te treden, niet alleen met zijn eigen liedjes maar ook met liedjes van anderen. Eerst speelde hij in plaatselijke café's en kleinere clubs in Kozani zelf, maar langzamerhand breidde hij zijn actieradius uit. Hij kon zelfs af en toe in Thessaloniki terecht, en het was daar dat hij opgemerkt werd door Lizeta Kalimeri (°1969). Ze is zelf een eigenzinnige klassebak en ze begreep meteen dat haar leeftijdsgenoot wel iets in zijn muzikale mars had. Daarom stuurde ze een cassette met zijn liedjes naar Charis Alexiou .

Lizeta Kalimeri en Alexiou kenden elkaar van nabij, ze hadden nog maar pas het hele winterseizoen 2001-2002 samen met Lavrendis Machairitsas opgetreden in de Cine Kerameïkos in Athene. Alexiou was dus wel benieuwd wat daar zo uit het noorden was komen aanwaaien en ze schoof het bandje in de cassettespeler van haar auto. Eén bepaald nummer trok al snel haar aandacht. "Ik was geboeid geraakt door de aparte klanken, door het aparte bouzouki -spel en door de stem, waarin al die typisch Macedonische wendingen tot uiting kwamen", vertelt ze. Ze gebruikt het woord παράξενος (paráxenos) dat in verschillende nuances te vertalen valt. Het Prisma Groot Woordenboek Grieks-Nederlands (onbetaalde reclame!) geeft de volgende betekenissen: eigenaardig, raar, vreemd, merkwaardig, typisch, apart, wonderlijk, of bizar . (Een hele waslijst, maar daar is het dan ook een groot woordenboek voor.) "Apart" is dan misschien nog wel de beste vertaling, want Alexiou vond het zeker niet slecht.

Het bewuste liedje heette "Θα μεγαλώνουμε μαζί" ( Tha megalonoume mazi ). Meestal wordt de titel vertaald als "We zullen samen opgroeien" maar μεγαλώνω betekent zowel "groot worden" als "oud (of ouder) worden". De tekst maakt dan ook handig gebruik van deze dubbele betekenis. Makis Seviloglou had het nummer namelijk geschreven in 1998, een jaar waarin enerzijds zijn eerste zoon geboren werd en anderzijds zijn vader, met wie hij een goede relatie had gehad, overleed. "Ik heb toen aan den lijve ondervonden hoe grillig het leven kan zijn", zegt hij, "vreugde en verdriet tegelijk, begin en einde, zwart en wit, eentonigheid en verrassing, ...". Het liedje vertelt over het kleine zoontje dat opgroeit terwijl de jonge vader oud wordt, en de ene "zal smelten in het lachen en het wenen" van de andere.

Seviloglou kende Alexiou op dat moment niet. Toch niet persoonlijk, want er zal wel geen enkele Griek op planeet Aarde en omgeving te vinden zijn die Charoula (zoals ze liefkozend genoemd wordt) niet kent, als zangeres dan. Makis had trouwens een plaat van haar opstaan toen de telefoon rinkelde. Het was Alexiou . Toen hij begreep wie hij aan de lijn had was hij zo overrompeld en in de war dat hij haar zomaar tutoyeerde. Pas toen hij inhaakte besefte hij wat hij gedaan had en toen wilde hij het liefst door de grond zinken. Ze had een ontmoeting voorgesteld, om eens kennis te maken, en die liep wat vlotter. Ze besloot om dat nummer te gebruiken voor haar nieuwe cd "Ως την άκρη του ουρανού σου" ( Os tin akri tou ouranou sou , Tot aan het einde van je hemel) .

Alexiou had hem gevraagd om voor de opname naar Athene te komen en dat was meteen de eerste keer dat hij een studio aan de binnenkant zag. Zorgen hoefde hij zich niet te maken, Charoula regelde alle praktische details en ze deed wat ze kon om hem op z'n gemak te stellen. Maar toen hij "zijn" liedje hoorde, door haar gezongen, was hij toch tot tranen toe bewogen. Hij kon niet eens antwoorden toen ze hem een kleine wijziging in de tekst voorstelde, maar blijkbaar vond ze het origineel zelf toch ook beter want het werd ingeblikt zoals hij het geschreven had. Het liedje heette toen nog wel "Μάτια σαν δυο χάντρες" ( Matia san dio chandres , Oogjes als twee kralen), naar de eerste regel van de tekst. Enkele dagen later, toen hij weer thuis was, belde Alexiou hem weer op. Wat vond hij ervan als ze het liedje "Tha megalonoume mazi" zouden noemen, zou dat niet beter zijn? Tegen die tijd was hij weer terug op aarde want hij begreep meteen wat ze bedoelde. Onder die titel, een regel uit het refrein, kwam het dan ook op de cover van de cd te staan, die in 2003 in de winkelrekken lag.

Twee jaar later, ergens in 2005, begon Charis Alexiou na te denken over een volgend album. Het concept kreeg vorm tijdens lange wandelingen in Parijs, waar ze enige dagen vrijaf genomen had. Ze heeft zich daar namelijk een "vluchthuis" aangeschaft, om tussendoor wat op adem te kunnen komen. Deze keer werd haar verblijf in het buitenland, naar eigen zeggen, een "reis in haar binnenste", een moment van bezinning. Ze besloot om werk te maken van iets dat ze al lang had willen doen, namelijk een plaat maken waarop allerlei klanken uit de Griekse traditie samengevoegd zouden worden met die van de hedendaagse muziek. Het lijken twee uitersten, maar dat is meteen ook de symboliek van de titel die het album meekreeg: "Βύσσινο και νεράντζι" ( Vyssino ke nerantzi , Zure kersen en bittere sinaasappelen). Die twee vruchten liggen ieder aan een ander uiteinde van het smaak-spectrum, maar de Griekse huisvrouwen maken van allebei al eeuwenlang een traditionele lekkernij. Het is trouwens aan die twee eindproducten dat de Grieken denken bij het horen van de titel, eerder dan aan de vruchten zelf. Er wordt een enorme hoeveelheid suiker aan toegevoegd en dat brengt de smaken nader tot elkaar, maar toch behouden ze elk hun eigen karakter, hun eigen nasmaak, duidelijk merkbaar maar wel discreet.

Charoula kende wel een paar mensen die liedjes konden leveren waarin traditioneel en hedendaags met elkaar vermengd waren, en Makis Seviloglou was er daar één van. De helft van de liedjes op de cd zijn dan ook van hem, de andere zijn van Thodorís Papadopoulos (muziek) en zijn zus Smaró Papadopoúlou (tekst).

Misschien was het wel Seviloglou die haar aan het nadenken gezet had. Hij had haar ooit gezegd dat de moderne liedjes geen "yassou-liedjes" meer waren. Ze had hem niet begrijpend aangekeken en hij had gezegd: "wel ja, van die liedjes die je naar een glas wijn doen grijpen en dan tegen elkaar zeggen 'op je gezondheid!', begrijp je?". Alexiou begreep het volkomen, en het was die sfeer van welbehagen, de sfeer van lange, volgeladen tafels op de gezellige dorpsfeesten van weleer, die ze wilde oproepen.

Voor de voorstelling van de cd waren dan ook lange tafels klaargezet, vol lekkernijen en rode en witte wijn. Je moest wel een uitnodiging hebben, anders kwam je er niet in, en op de gastenlijst stonden uitsluitend mensen van de vakpers en ook enkele bevriende collega's van Alexiou . Maar dit is Griekenland, dus zelfs voor zo'n select gezelschap moet je toch nog altijd zowat 500 stoeltjes voorzien.

Makis Seviloglou mocht uiteraard mee aan de eretafel en hij kreeg ook de microfoon om wat tekst en uitleg te verschaffen. Dat geeft je natuurlijk een enorme zichtbaarheid. Alle media besteden aandacht aan een nieuwe cd van grote kanonnen als Alexiou en zelfs al zouden ze dat willen, ze kunnen toch niet anders dan de "nieuwe namen" introduceren bij hun nieuwsgierige publiek.

Dat betekent daarom nog niet dat je broodje al meteen gebakken is. Het aanbod is groot, er komen elke maand tientallen platen op de Griekse markt en het publiek is veeleisend. Maar Makis Seviloglou had nu wel een flinke duw in de rug gekregen en minstens in Kozani was hij nu toch al wereldberoemd. Na "Vyssino ke nerantzi" nam zijn bekendheid ook in de rest van Griekenland toe, en daarmee ook de vraag naar concerten. Het album verkocht ook uitstekend, zoals eigenlijk alles van Alexiou , en nauwelijks zes maanden later haalde het platina. Niet alleen Alexiou maar ook de componisten (waaronder dus Seviloglou ) en Thomas Konstantinou (die de arrangementen deed) kregen zo'n mooi ingelijst exemplaar om boven hun bed te hangen.

Seviloglou begon nu ook opdrachten te krijgen uit de film- en theaterwereld , en dat is in Griekenland een belangrijke afnemer. In oktober 2006 wordt "Η αυλή των θαυµάτων" ( I avli ton thavmaton , De wondertuin) van Iákovos Kambanellis opgevoerd, met muziek van Makis Seviloglou . Later komen daar nog twee historische documentaires bij. Hij schrijft ook de muziek voor een musical voor en door kinderen, het bekende "Ο µολυβένιος Στρατιώτης" (O Molyvenios Stratiotis, Het Tinnen Soldaatje) van Hans Christian Andersen. De première, in juni 2007, gaat door in Kozani. Uiteraard, want dit is een productie van Kivotós, een dagopvangcentrum voor kinderen met speciale noden dat daar in de buurt gevestigd is. De acteurs zijn allemaal kinderen van het centrum, de rollen zijn aangepast aan hun mogelijkheden, de andere kinderen mogen gratis naar binnen, en iedereen geniet met volle teugen. Er komen nadien nog opvoeringen in Athene, Thessaloniki en op andere plaatsen in Griekenland. (Tussen haakjes: een jaar later voert het bekende Kunstentheater Karolos Koun in Athene hetzelfde stuk op. Ook hiervoor wordt de muziek helemaal van nul geschreven, door Nikos Tsekos, niet omdat die van Seviloglou niet goed genoeg zou zijn, maar gewoon omdat dat nu eenmaal zo de gewoonte is in Griekenland.) Het dagopvangcentrum doet regelmatig dergelijke stukken met de kinderen. In 2003 hadden ze bijvoorbeeld "Το Ασχημόπαπο" ( To Aschimópapo , Het Lelijke Eendje) van Andersen opgevoerd, en toen hadden Yotis Kiourtsoglou en David Lynch voor de muziek gezorgd.

Het is geen toeval dat Kiourtsoglou daarvoor aangesproken werd. Die is namelijk zelf ook van Kozani afkomstig (°1965) en ook hij heeft een stevige reputatie in heel Griekenland. Zo gaat dat nu eenmaal, al eeuwenlang. Elk lid van de gemeenschap wordt geacht een bijdrage te leveren, ieder naar zijn vermogen. Sommigen hebben daar moeite mee, anderen niet. Makis Seviloglou hoort bij de laatste categorie, in Kozani weten ze dat hij altijd klaar staat als ze een beroep op hem doen. Dat was vroeger al zo, en zijn toenemende bekendheid verandert daar niets aan, behalve dat er nu misschien wat vaker een beroep op hem gedaan wordt. Maar dat vindt hij duidelijk niet erg.

Hij is bijvoorbeeld ook niet te beroerd om zijn bekendheid in te zetten om, op zijn beurt, andere collega's een zetje te geven. Zo gaf hij in augustus 2007 in Kozani een concert met zijn stadsgenoot Nikos Chalvatzís , net als hij een zanger en "liedjesmaker". Die had in 2005 een debuut-cd kunnen uitbrengen dank zij de hulp van Sokratis Malamas . Malamas zong zelf mee en ook enkele andere gevestigde waarden droegen hun muzikale steentje bij, zoals Tania Tsanaklidou en Theodosia Tsatsou .

In 2008 was het dan weer de beurt aan Makis Seviloglou om zelf ook een debuut-cd op de markt te brengen. Hij kreeg daarbij opnieuw de steun van Charis Alexiou , en ook zij leende haar stem, voor twee nummers zelfs. Ze deed nog meer: de productie van de cd werd ondergebracht bij haar eigen platenmaatschappij "Estia". Het was de eerste keer dat die maatschappij een plaat uitbracht die niet van Alexiou zelf was.

Het was even nadenken over de keuze van de liedjes die er op zouden komen, maar over de naam van de cd moest Seviloglou niet lang twijfelen. Hij vindt dat de eer van titelsong per definitie toekomt aan het oudste liedje. In dit geval was dat een liedje uit 1993, dus uit de Seviloglou-oertijd. Het heette "Γλυκό μεθύσι" ( Glyko Methysi , Zoete dronkenschap) en onder die naam werd het album dan ook voorgesteld in september 2008.

Alle muziek en op één na alle teksten zijn van hemzelf. De andere tekst werd geschreven door Dimitris Kitsios, de contrabassist waar Seviloglou al jarenlang mee samenwerkt. Het is meteen ook één van de twee nummers op de cd die Alexiou meezingt met Seviloglou .

Een van de andere geselecteerde nummers was een zeïmbekiko, helemaal op maat gesneden van de "dorische vertolkingen" van Dimitris Mitropanos . Alexiou had hem daarom gevraagd of hij het niet wilde zingen, en - zegt ze - één keer luisteren was voldoende om hem te overtuigen.

Mitropanos was uiteraard zelf ook op de voorstelling aanwezig. Hij was nog maar net hersteld van een zware ziekte en dit was pas de tweede keer dat hij weer in het openbaar verscheen. Het was dan ook voor alle aanwezigen een verrassing dat hij zelf de microfoon pakte toen het nummer gespeeld werd. Hij kreeg een donderend applaus, maar - merkt de krant Eleftherotypia nuchter op - dat zal wel meer voor de zanger geweest zijn dan voor het nummer zelf. Dat zou best kunnen, want korte tijd later gaf Mitropanos zijn eerste concert na zijn "herrijzenis" en daar waren 65.000 tot 70.000 enthousiaste en ontroerde toehoorders opgedaagd voor een overweldigend "welkom terug". Zo'n gigantische opkomst was niet meer voorgekomen sinds de Metapolítefsi, zeg maar de culturele heropleving na zeven jaar Kolonelsregime .

Het zal duidelijk zijn dat de steun van twee zwaargewichten als Alexiou en Mitropanos niet alleen voordelen heeft. Mitropanos bijvoorbeeld (die onlangs, op 17 april 2012, dan toch overleed) was niet voor niets zo geliefd, zijn vertolkingen golden als onovertroffen. Dat kwam niet vanzelf. Makis Seviloglou kan het weten. Tijdens de opnames had Mitropanos het liedje al acht keer ingezongen, maar het was nog steeds niet helemaal naar zijn zin. Makis wist uiteraard van de gezondheidsproblemen en wilde hem niet al te veel vermoeien, dus hij probeerde hem te doen ophouden. Maar daar wilde Mitropanos niet van weten. "Als het moet, dan zing ik het nog acht keer", zei hij, "tot het goed is". Volgens Makis waren de acht eerste opnames al stuk voor stuk meer dan uitstekend, maar Mitropanos zelf nam daar geen genoegen mee. Vandaar ook zijn reputatie.

Als je dan als beginnende zanger op de track naast zo'n zwaargewicht gaat staan, dan kan de vergelijking eigenlijk alleen maar in je nadeel uitvallen. Als je twee wijnen naast elkaar zet is de ene ook altijd beter dan de andere. Gelukkig heeft het Griekse publiek wel wat verstand van muziek, en net als een ervaren wijndrinker kunnen ze ook gemakkelijker een "product" op zichzelf beoordelen op sterke en zwakke punten. Eén commentator merkte bijvoorbeeld op dat er met deze cd nog maar eens blijkt dat vertolken toch wel degelijk een vak is, maar dat anderzijds Seviloglou toch lang niet slecht is.

Toch blijft het moeilijk, ook al omdat het "stempel" van een Alexiou als een soort keurmerk geldt. Dat schept enorme verwachtingen en daardoor komt de lat vrij hoog te liggen. De recensent van de invloedrijke platenzaak en uitgeverij "Music Corner" kwam er ruiterlijk voor uit dat hij daarmee geworsteld had. "Je oor gaat gewoon anders werken", schreef hij, en hij had zich herhaaldelijk afgevraagd "ben ik nu niet te streng?". Maar hij dwong zichzelf om nog eens heel aandachtig te luisteren, en daarna nog eens, en na een paar keer moest hij zich uiteindelijk toch gewonnen geven.

Dat deze cd zich door sommige commentatoren zo moeilijk laat veroveren is omdat het inderdaad "aparte" muziek is. Het was Alexiou meteen opgevallen dat Seviloglou de dimotika en de Westerse muziek op een ongebruikelijke manier met elkaar vermengt. Op deze cd doet hij dat opnieuw. "Zijn muziek", aldus het persbericht, "heeft haar wortels in de dimotiko , de laïko , de ballade, de rock, het alternatieve lied, ...". Daar mag je nog gerust een snuifje latin en een scheutje jazz bovenop doen, en dan vergeten we er nog wel een paar. Gelukkig mengt hij dat niet allemaal tegelijk in elk liedje, ze hebben integendeel elk een andere klank, een eigen karakter, en toch vormt de cd op een merkwaardige manier een samenhangend geheel. Ook de instrumentatie is apart: ze is bijzonder rijk maar nergens overdadig.

Over de teksten is niet iedereen het eens. Ze gaan over dezelfde onderwerpen als miljoenen andere liedjes: over de liefde, over de bizarre wendingen van het leven en over andere alledaagse dingen. Ze bevatten geen Grote Boodschappen en geen Therapeutische Levenswijsheden. Het zijn ook geen teksten waar je steil van achterover gaat, het zijn geen surrealistische verzen à la Nikos Gatsos , het zijn geen "schilderijen met woorden" zoals die van Lefteris Papadopoulos , en een nominatie voor een Nobelprijs Poëzie zal hij er waarschijnlijk nooit aan overhouden. Maar dat is ook niet zijn bedoeling. "Ik ben een eenvoudige jongen", zegt hij, "ik ben niet in de grote stad opgegroeid maar in de provincie, en ik schrijf zoals ik spreek". Niet iedereen vindt dat even uitstekend, maar anderzijds is er blijkbaar toch ook niemand die zijn teksten zomaar de grond inschrijft. Ze vormen in elk geval een mooi geheel met de muziek, en dat is ook precies waarvoor ze geschreven werden.

Al bij al zijn de meeste kritieken toch wel positief. De consensus is ongeveer samen te vatten als: "het is even wennen, en de man is dan misschien wel niet overdonderend goed, maar goed is hij wel degelijk, en zijn muziek is dan misschien wel ongewoon, maar ze is ook verfrissend en vernieuwend".

Net als bij "Vyssino ke nerantzi" vertalen ook de relatief goede reacties op "Glyko Methysi" zich in nog meer concerten voor Makis Seviloglou . Vanaf eind 2008 treedt hij samen op met Zoí Papadopoúlou . Ook zij is in zekere zin een protégée van Charis Alexiou , die ook voor deze jonge (°1982) zangeres uit Thessaloniki de rol van producer op zich nam voor haar debuut-cd "Κρύσταλλα κόκκινα φιλιά" ( Krystalla kokkina filia , Kristalrode kussen, 2005), die een uitstekende indruk maakte. Maar je zou haar evengoed een protégée kunnen noemen van Dimitris Mitropanos , die haar in Thessaloniki ontdekte, haar overhaalde om naar Athene te verhuizen en haar liet meezingen op zijn zomerconcerten. Ook Alexiou zette haar naast zich op het podium, twee zomers lang, samen met Yannis Kotsiras en Eleftheria Arvanitaki . Ze mocht ook mee met Alexiou op haar Europese tournee die in oktober 2006 ook België en Nederland aandeed. Precies twee jaar later kwam Zoï met haar tweede album, "Τατουάζ" (Tatouage). Speciaal hiervoor had ook zij, samen met Takis Vasiliou , een eigen platenlabel opgericht, het kleine "1 Way Music" . Ook nu was Charis Alexiou op de achtergrond aanwezig, ze schreef de tekst voor het titelnummer. De cd "Tatouaz" verscheen in oktober 2008, kort na "Glyko Methysi" .

We vermoeden dat het Zoï is die een discrete tweede stem zingt op enkele nummers van "Glyko Methysi" . Maar hoe dan ook worden Makis en Zoï beschouwd als twee paarden uit de Alexiou-stal, en ze hadden eind 2008 allebei een fonkelnieuwe cd in de aanbieding. Het was dan ook niet onlogisch dat ze in die periode samen enkele concerten gaven zodat het publiek in Athene, Kozani en elders kon kennismaken met deze veelbelovende nieuwelingen. Het was allemaal wel vrij kleinschalig, meestal één concertje per keer in kleinere zalen, in boekenwinkels en in clubs. In Kozani mocht het een ietsje meer zijn. Daar zijn ze natuurlijk ontzettend trots op hun "sympatriotis" en er kwamen dan ook enkele min of meer belangrijke personaliteiten opdraven, waardoor de muziekliefhebbers vooraf een paar toespraken moesten trotseren. Deze reeks concerten liep tot in de lente van 2009.

Tussendoor, in februari 2009, trad Makis nog samen op met de Turkse accordeonist Muammer Ketencoğlu , in de club "Filoproodos" in Kozani, en in de zomer van 2009 vinden we hem samen met Kaiti Koulliá op een podium van het Icarus Festival , op het eiland Ikaria. In dat programma zouden wat meer liedjes gezeten hebben waar een scheutje rock doorheen gemengd was.

Als je dat zo allemaal op een rijtje ziet staan dan oogt het indrukwekkend, maar het lijkt in de verste verte niet op de agenda van grote namen als Savina Yannatou of Eleftheria Arvanitaki . In de zomermaanden reizen die de hele tijd overal rond, ze moeten vaak hun optredens in reeksen van tien of twintig geven om iedereen tevreden te stellen, en in het winterseizoen staan ze maanden na elkaar elke avond in dezelfde club. Niet iedereen doet aan alles mee, natuurlijk: sommigen krijg je met geen stokken in een club, anderen willen voor geen geld de baan op als ze niet 's avonds (of 's ochtends) weer in hun eigen bed kunnen ploffen. Maar ongeacht welke werkwijze je kiest, het is wel op deze manier dat je het beleg op je boterham moet verdienen.

Een eerste vereiste is dan wel dat je naar Athene verhuist. Daar woont immers de helft van de Grieken en dus de helft van je publiek, en alles wordt van daaruit geregeld. Er gaat dan ook een enorme zuigkracht uit van de hoofdstad. In Thessaloniki barst het bijvoorbeeld van het talent maar de vertegenwoordigers van de Atheense clubs en de platenfabrieken weten dat ook. Ze zitten daar regelmatig op de eerste rij, met een stapeltje blanco contracten op zak. Dat is natuurlijk niet uit liefdadigheid. Lizeta Kalimeri bijvoorbeeld (zelf ook geboren en getogen in Thessaloniki) kreeg ooit een platencontract onder de neus geduwd maar al snel bleek dat ze alleen maar op haar stem uit waren. Die zou prima passen bij enkele liedjes die ze nog hadden liggen, en dat zou goed verkopen, zeiden ze. Maar Lizeta vond die liedjes maar niks, ze tekende niet en ze bleef waar ze was. Daarmee is ze een uitzondering. De meesten bezwijken al gauw als ze een carrière vol glamour en glitter voorgespiegeld krijgen.

Ze is niet de enige uitzondering, er zijn er nog wel een paar die weerstand bieden. Eén daarvan is Makis Seviloglou . Ook hij laat zich niet verblinden. Hij is er van overtuigd dat hij in Athene niet zou kunnen aarden. In Kozani daarentegen voelt hij zich thuis, hij heeft er zijn familie en alles is er veel gemoedelijker. Dus waarom zou hij dat allemaal opgeven? "Succes is uiterst vluchtig", zegt hij, "je bent het zo weer kwijt. Wat je niet hebt, kan je ook niet kwijtraken, maar wat ik nu wél heb, dat is mijn gemoedsrust, en die ben ik gegarandeerd kwijt als ik verhuis. Daarom blijf ik hier".

Hij staat duidelijk met z'n twee voeten stevig op de grond. "Dat moet ook in dit vak", vindt hij, "anders ga je al snel spoken jagen". Hij besefte terdege dat hij een risico nam toen hij in 2000 zijn baan als archeoloog opgaf en zich op de muziek ging toeleggen. Hij wist dat het een moeilijke en lange weg zou worden, dus er is geen enkele reden om dat nu ineens te willen overhaasten. "Perpatame, den petame" is zijn motto, letterlijk "we stappen, we vliegen niet", of in keurig Nederlands: langzaam aan, dan breekt het lijntje niet. "Laat mij maar gewoon doen wat ik graag doe, en dat is liedjes maken". En optreden, natuurlijk. Met eigen werk, of met iets anders, het maakt niet zoveel uit, zolang iedereen het maar een beetje naar z'n zin heeft. "De mooiste avonden zijn die waarbij er een harmonieus contact met het publiek ontstaat", vindt hij.

Volgens hem is het, hoe dan ook, tegenwoordig niet echt meer nodig om in Athene te gaan wonen. "Als je vroeger een liedje aan iemand wilde voorleggen, dan moest je een pakketje op de post doen, en dat was dan drie, vier dagen of langer onderweg. Tegenwoordig, met het Internet, duurt dat nog maar een paar seconden". zegt hij.

Het is dan ook geen wonder dat er een gesprek op gang kwam tussen deze eigenzinnige, gedreven muzikant en een ander exemplaar van diezelfde soort, toen die samen onder een plataan op Karpathos kwamen te zitten.

Dat moet ergens in 2005 of 2006 geweest zijn, en het "andere exemplaar" was de Nederlandse zanger en gitarist Wout Pennings. Die speelt al sinds 1994 in het fado-kwartet Quatro Ventos, maar voordien had hij twaalf jaar Grieks gespeeld en de Griekse muziek is nog altijd zijn grote liefde. Zelfs in Quatro Ventos speelt hij naar eigen zeggen "op z'n Grieks". Ook hij is dus iemand die z'n eigen ding doet, en het duurde niet lang voor ze ontdekten dat ze over zowat de hele lijn op dezelfde golflengte zaten: hun passie voor de muziek, hun manier van spelen, hun kijk op de wereld, ...

Al snel kwam het gesprek uit bij de vraag hoe het tegenwoordig gesteld is met de muziek in Griekenland. We waren er niet bij maar het is een onderwerp dat in zowat elk gesprek over muziek in Griekenland aan bod komt. De meningen verschillen, sommigen zien al het einde naderen, anderen vinden dat er nog hoop is: er is wel degelijk voldoende jong talent. Maar zowat iedereen heeft wel kritiek op de grote platenmaatschappijen, en op hun ijzeren greep op de markt. Zij bepalen niet alleen wat er in de winkels ligt, ze beheersen ook de media en ze bepalen wat er op antenne komt. Het is een publiek geheim dat zij de beruchte "playlists" samenstellen die de makers van radioprogramma's vervolgens via hun bazen aangeleverd krijgen. Met hun gigantische promotiemachine fabriceren ze wegwerpsterren aan de lopende band, voor kwaliteit is daarbij geen plaats meer, alleen kwartaalcijfers tellen nog. De positieve denkers zien nog wel een - slinkende - vraag naar kwaliteit bij het publiek, en er is ook nog voldoende aanbod, maar hoe breng je die twee bij elkaar?

Vandaar dat er overal kleine labels ontstaan, en het is tekenend dat zo'n initiatief evengoed van een hele grote (zoals Alexiou ) als van een debutantje (als Zoí Papadopoúlou ) kan komen. Maar daarmee is het probleem nog niet opgelost, je moet zo'n album dan nog in de winkels krijgen en ook daar vind je de platenmaatschappijen op je weg. Estia lost dat op door de distributie uit te besteden aan Minos EMI , maar die doen dat natuurlijk alleen maar als je Alexiou heet. Het Internet leek veelbelovend maar het is eerder een vloek dan een zegen gebleken. Van zodra je album ook maar een beetje aanslaat wordt het op grote schaal doorgegeven van de ene "fan" naar de andere, en niemand die zich afvraagt waar jij dan moet van leven. Het zijn alweer enkel de hele groten die daar dure advocaten tegenaan kunnen gooien, de kleintjes moeten er zich bij neerleggen en gaan werken voor de kost, als archeoloog bijvoorbeeld.

Ook tijdens het "gesprek onder de plataan" op Karpathos kwam dat onderwerp aan bod. Makis is één van de "relatief-positief-denkers": er is wel vraag en er is aanbod maar de markt zit scheef. Gelukkig heeft hij zijn optredens, dus voorlopig kan hij het wel even uitzingen, en hij is ook niet iemand die zich al te veel zorgen maakt over de toekomst. "We zullen wel zien", zei hij, "perpatame den petame", en hij liet nog een karafje aanrukken.

Weer thuis in Nederland stapte Wout naar zijn platenmaatschappij. Het duurde even voor die door de bocht gingen, maar in mei 2009 kreeg Seviloglou dan toch een telefoontje uit Nederland: "We willen een plaat met jou gaan maken, wanneer kun je hier zijn?".

Dat album, het tweede al voor Makis, werd "Άγκυρες" ( Ankyres , Anchors , Ankers) gedoopt. Voor de opnamen kwam hij naar Nederland met acht muzikanten, dertien nieuwe liedjes en een jonge zangeres. De liedjes zijn allemaal van zijn hand, op twee teksten na die geschreven werden door Fotini Lambridi (°1975) en Yorgos Kordéllas (°1959 in Kozani).

De zangeres, Maria Papanikoláou , zingt één nummertje mee. Zij is al evenmin een carrièrejaagster als Makis, en ook zij heeft talent. Ze speelde al piano toen ze twee was, legde zich later toe op klassieke gitaar en heeft verschillende conservatoriumdiploma's op zak. Ze zingt al sinds 1990 in haar geboortestad Thessaloniki en ook zij maakt geen aanstalten om te verkassen. Ze heeft daar samengewerkt met alle grote namen, waaronder Manolis Rasoulis , Yorgos Zikas en Eleni Tsaligopoulou . Toch is zij nog het meest bekend van haar zeven jaar durende samenwerking met Sokratis Malamas , en een aantal van zijn bekende liedjes worden zelfs met haar geassocieerd ("Olo taksidevo", "Glykia mou mana", "Thelo den thelo", ...).

Weer terug in Griekenland deden Makis en Maria , tijdens het winterseizoen 2009-2010, regelmatig losse optredens samen, in de Sarai in Thessaloniki en elders. Met een relatief kleine bezetting ( bouzouki , accordeon, gitaar en contrabas) brachten ze daar liedjes van hemzelf maar ook van anderen. In feite zongen ze gewoon wat ze graag zingen, "zonder veel fanfare", zoals hij het zelf zegt, gewoon met muzikanten en publiek gezellig bij elkaar.

Nog in 2010, in het voorjaar, nam hij in Kozani als gastzanger deel aan een reeks concerten die hulde brachten aan de razend populaire Stelios Kazantzidis , die een levende legende zou zijn als hij al niet in 2001 overleden was. Van hem wordt verteld dat hij met zijn stem treinen deed stoppen, maar dat is niet correct. Het was immers niet de stem maar wel de machinist zelf die de nachttrein Athene-Thessaloniki met knarsende remmen tot stilstand bracht, midden in het veld maar wel pal naast de club waar Kazantzidis optrad, om vervolgens doodleuk uit te stappen en van het optreden te gaan genieten - samen met al zijn passagiers. Volgens een ander verhaal hadden de Grieken, die naar het buitenland emigreerden, slechts twee kostbaarheden mee in hun bagage: een icoon van hun patroonheilige en een plaat van Kazantzidis. Hij was namelijk dé zanger bij uitstek van de ksenitiá, het "verblijf in den vreemde", met alle gevoelens van weemoed en heimwee die daarmee gepaard gaan. Hij werd bijvoorbeeld ook veel gedraaid in het ouderlijk huis van Seviloglou in Duitsland. Misschien is het daarom dat Makis er nog steeds affiniteit mee heeft. In augustus 2010 presenteerde hij zelfs in z'n eentje zo'n hulde-concert, in Sérvia, en dat is in dit geval een klein dorpje van 3000 inwoners op zowat 10 km van Kozani.

In mei 2010 verscheen er een nieuwe cd van Pitsa Papadopoúlou , met als titel "Να ‘χε καρδιά η μοναξιά" ( Na iche kardia i monaksia , Had de eenzaamheid maar een hart). Het is een cd met een deel onvervalste laïka , zoals we dat van haar gewoon zijn, maar de rest is minder gewoon. Ze wil namelijk niet op haar lauweren blijven rusten, ook al is het daar voor haar erg comfortabel liggen, na een succesvolle carrière van meer dan 40 jaar en een kast vol gouden platen. Daarom is ze enkele jaren geleden begonnen met het aftasten van (voor haar) nieuwe richtingen. Op haar jongste cd staat niet alleen muziek van gevestigde namen als Panayotis Stergiou en Vaso Alagianni, maar ook enkele nummers van componisten van de jongere generatie: Orfeas Peridis , Nikos Portokaloglou , Yannis Christodoulopoulos, Dimitris Kotopoulos en ... Makis Seviloglou . Deze laatste levert de zeïmbekiko "Αχ, που το μάλωσα [πόσο μετάνιωσα]" ( Ach, pou to malosa [poso metaniosa] , Ach, [wat heb ik spijt] dat ik hem de volle laag gaf)), tekst inclusief, en de jonge Aretí Ketimé zingt dit nummer mee met Pitsa .

In het najaar van 2010 was dan het nieuwe album Ankyres ( Anchors ) helemaal klaar. Aangezien het in Nederland geproduceerd was leek het niet meer dan logisch om het meteen ook maar aan het Nederlandse publiek voor te stellen. Er werden in oktober 2010 optredens geregeld - nog onder de naam "Glyko Methysi" omdat de naam van het nieuwe album toen nog niet bekend was - en zo kreeg Makis Seviloglou ook een plaats(je) op onze website.

De optredens vielen in de smaak en in het voorjaar van 2012 kwam er dan ook een vervolg, waarbij Makis Seviloglou voor de eerste keer ook België aandeed.

Van de gelegenheid werd gebruik gemaakt om de laatste puntjes op de i's van de volgende cd te zetten. Die zou tegen september 2012 van de persen moeten rollen. Het is interessant dat er deze keer geen eigen werk van Makis Seviloglou zelf op ingeblikt zal worden, maar wel ... de eeuwenoude traditionele muziek van Epirus, en dan meer bepaald uit de streek van Grevená.

Dat is geen toeval. Makis Seviloglou doet dan wel alleen dingen die hij graag doet, maar dat betekent daarom nog niet dat hij eerst begint en dan pas bezint. Ook voor deze "ommekeer" heeft hij goede redenen.

Om te beginnen ziet hij het niet zo zitten om in de huidige crisistijden nog de liedjes te gaan schrijven zoals hij ze graag heeft. In zijn eigen werk zit altijd wel een snuifje optimisme maar dat is tegenwoordig niet meer op zijn plaats. De situatie anno 2012 is integendeel zo uitzichtloos dat ze alleen tot diepe zwartgalligheid aanleiding kan zijn, maar dat is zijn ding helemaal niet. Later misschien - zegt de optimist, al hoort je er de twijfel doorheen klinken - maar nu niet. Wat dan wel?

Het antwoord heeft ook al met de crisis te maken. Net als de meeste andere Grieken (en niet alleen de Grieken) zit Seviloglou met een "Europese kater". Ze hadden zich veel voorgesteld van de eenmaking maar nu blijkt dat die toch wel erg ver gaat. Elk volk heeft zijn eigenheid maar die gaat verloren, alles wordt in een grote pot gegooid en fijngemalen tot een Europese eenheidsworst. Dat is jammer, zegt hij, want dat maakt alles kapot. Onze enige redding bestaat in het terugvallen op onze eigenheid, een herwaardering van de kleine dingen die ons maken tot wat we zijn. Geen kleurloze Europeanen, maar Griekse (of Duitse, of Spaanse) Europeanen.

In zijn geval betekent dat een terugkeer naar de muziek van zijn voorvaderen. Echt nieuw is dat voor hem niet (hij verwerkte al traditionele muziek in zijn eigen nummers en dat was precies wat Alexiou zo opviel) maar nu trekt hij voluit de kaart van de dimotika. Hij kiest daarbij dan niet voor de Macedonische klanken van Kozani maar hij gaat het zoeken in Grevená. Dat is eerder Epirotische muziek maar er zijn kleine verschillen, en het is volgens hem de eerste keer dat die op plaat gezet worden. Aandachtige lezers zullen zich herinneren dat hij, na zijn terugkeer uit Duitsland, van zijn negende tot zijn elfde in Grevena gewoond heeft. Hij heeft nog steeds levendige herinneringen aan de liedjes die zijn grootmoeder toen voor hem zong, en als we goed ingelicht zijn zou er op de cd trouwens een opname staan die hij tien jaar geleden van haar maakte. Ze was toen negentig en is intussen overleden, maar de cd zou haar herinnering levend houden.

Kleinzoon Makis ziet de Grieken overigens niet alleen in muzikaal opzicht terugkeren naar grootmoeders tijd. De enige manier om binnenkort nog te overleven, zegt hij, is om weer te gaan leven zoals vroeger. Werk is er nu al niet meer te vinden, en nog meer mensen zullen zonder baan en zonder inkomen vallen. We moeten weer onze eigen groenten gaan kweken, een paar kippen en wat geiten of schapen houden, kortom, zorgen dat we onszelf wat kunnen bedruipen, anders redden we het niet, dan komen we allemaal om van de honger. En als je naar de cijfers kijkt dan moet je ook hier weer concluderen dat dit Makis Seviloglou ten voeten uit is: een optimist van het pragmatische soort.

 

Laatst bijgewerkt op : 2012-04-23

Inhoudsopgave

Vorige pagina
Antonis Remos

Volgende pagina
Notis Sfakianakis

Valid XHTML 1.0 Strict!

[Home]  [Nieuws]  [Agenda]  [Overzicht]  [Praktisch]  [Achtergrond]

Please contact our Webmaster with questions or comments.