|
||||||||
|
||||||||
Al de informatie op deze site is beschermd door het auteursrecht.
|
|
Achtergrondinformatie bij concerten: muziekinstrumentenTsambouna
In de Griekse volksmuziek worden twee varianten van de doedelzak gebruikt. Het instrument op de foto is een tsambouna , de variant die op de eilanden gebruikt wordt en daar zelfs een hoofdrol speelt bij allerlei feestelijkheden. Op het vasteland vinden we de gaïda, de beschrijving daarvan vindt u op een andere pagina.
De twee soorten zijn gemakkelijk van elkaar te onderscheiden aan de hand van het aantal pijpen: de tsambouna heeft er slechts één, de gaïda twee. Zoals gezegd wordt de tsambouna op de eilanden gebruikt, maar ook op het schiereiland Mani, in de zuidelijke Peloponnesos, komt hij voor. Zoals gebruikelijk bij instrumenten van de Griekse volksmuziek heeft ook de tsambouna vele namen. In de meeste gevallen gaat het om een kleine variant, zoals sambouna op Andros, Tinos en Mykonos of tsambounaskio op Naxos. Op Kreta spreekt men over een askomandoura , een woord dat meteen ook aangeeft wat het eigenlijk is: een combinatie van een askós (leren zak) met een mandoura . Ook bij de Pontiërs is de tsambouna een veelgebruikt instrument. Zij noemen het evenwel touloum zournas of kortweg touloum . Heel vaak spreken ze ook gewoon over een gaïda. Dat doen trouwens ook de bewoners van Sifnos en Kithnos. Waarmee meteen ook gezegd is dat het onderscheid tussen tsambouna en gaïda niet meteen van levensbelang is. Een merkwaardig verschijnsel is de lyrotsámbouna , die vooral op de eilanden van de Dodekanisos (zoals Karpathos en Kalymnos) voorkomt . Letterlijk geeft het woord lyrotsambouna de combinatie aan van lyra met tsambouna . Het opvallende is nu dat dit allebei melodie-instrumenten zijn, dus "normaal" kom je die tegen in combinatie met een ritme-insrument, zoals lyra met laouto op Kreta of tsambouna met toumbi (of toumbáki) op Naxos of Mykonos. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de eigenlijke lyrotsambouna ook op de Dodekanisos soms versterking krijgt van een ritme-instrument. De tsambouna wordt nagenoeg altijd door de speler zelf gemaakt uit een geitenvel. Het vel moet in één stuk blijven, vanaf de hals tot aan het achterlijf, zonder de achterpoten maar mét de voorpoten. Het vel wordt op een speciale manier geprepareerd om het soepel te maken en het haar wordt afgeschoren tot op ongeveer één millimeter lengte. Daarna wordt het vel binnenstebuiten gekeerd en dichtgenaaid aan de hals en het achterlijf. Het mondstuk komt in de ene "poot", de pijp in de andere. Het mondstuk bestaat uit een rieten buis met daarop een leren klepje, dat opent bij het blazen en daarna weer sluit, zodat de lucht in de zak blijft. De speler perst de lucht er weer uit langs de pijp door met zijn (linker)arm in de zak te knijpen. Hoger zegden we dat de tsambouna slechts één pijp heeft. Wie goed kijkt, ziet dat in die pijp in feite twee buisjes ingewerkt zijn. Het zijn mandoura 's, nagenoeg identiek aan de mandoura zoals die afzonderlijk gebruikt wordt, dus met een mondstuk waarin een tongetje gesneden is (zie onze beschrijving van de mandoura voor meer informatie). De linkse fluit is altijd de "hoofdfluit", de rechtse is de "hulpfluit". Soms heeft die minder gaten dan de rechtse. De overeenkomstige gaatjes van beide fluiten - dus die op gelijke hoogte - worden met éénzelfde vinger afgesloten. De mondstukken van de twee fluiten, die zich binnenin de zak bevinden, zijn het meest kwetsbare onderdeel van de tsambouna, en aan de vervaardiging ervan wordt dan ook veel zorg besteed. Om een zuivere klank te bekomen moeten beide mondstukken, die tenslotte de klank produceren, in theorie identiek zijn. In de praktijk is dat uiteraard onmogelijk, al was het maar omdat er natuurlijke materialen gebruikt worden. Daarom bestaan er verschillende trucjes om de klank "bij te regelen". Meestal omwikkelt de speler de basis van het tongetje enkele malen met garen. Door het garen op en neer te schuiven verandert hij de effectieve lengte van het tongetje en daarmee ook de klank. Een tsambouna is het best te bespelen bij noordenwind. Dat klinkt misschien raar, maar er is een logische verklaring voor. Noordenwind in Griekenland is immers veel droger dan de vochtige zuidelijke winden. Samen met de condensatie van de adem van de speler maken die laatsten dat het tongetje vochtig wordt, met als gevolg dat de toonhoogte verandert. Zelfs bij gunstig weer verandert de klank van de tsambouna als er lang op gespeeld wordt. Met dorpsfeesten die vroeger drie dagen aan één stuk doorgingen was dat bepaald geen zuiver academisch probleem. Om de vochtgevoeligheid te verminderen worden er dan ook allerlei technieken toegepast bij de vervaardging van de mondstukken. Ze worden zelfs "gebraden": verhit in een pan met olie, of "gekookt" in melk. Diegene die de tsambouna bespeelt is meestal geen professionele muzikant. Het is gewoon een dorpeling, die in het leven van alledag aan de kost komt als boer of visser, net als de anderen, en die zich een paar keer per jaar ontpopt als muzikant om zijn dorpsgenoten letterlijk naar zijn pijpen te laten dansen. De tsambouna is - net als de gaida - in de eerste of tweede eeuw na Christus uit Azië naar Griekenland gekomen. Beide instrumenten zijn dan ook te zien op verschillende Byzantijnse fresco's. Ook bij ons werd de doedelzak gebruikt tot aan het begin van de 20ste eeuw, zie hiervoor onze beschrijving van de gaida . |
||||||||
|
|||||||||
|